Op het dek verdrong iedereen zich bij de reling. Alexander had een plaatsje voor me vrijgehouden. Ik hing naast hem. De wind speelde door mijn haren. Eindelijk waren we er. Amerika!
Recht voor ons reikte het Vrijheidsbeeld naar de wolkenloze hemel. Het was stil geworden op het dek. Iedereen keek naar het steeds groter wordende beeld.
‘Lady Liberty,’ fluisterde Alexander, ‘we zijn in Amerika … we zijn in Amerika.’ Hij legde zijn hand op mijn arm. ‘Zevenentwintig april wordt mijn feestdag vanaf nu.’
‘Kon moeder het maar zien. En Charlotte.’ Hij knikte. Eindelijk waren we er. Iedereen op het dek was opgewonden. Vaders tilden hun kinderen op, echtgenoten omhelsden elkaar. Mensen lachten, klapten in hun handen of hielden hun adem in. In alle talen hoorde je ‘we zijn er’.
Ze was zo groot … En zo mooi … Lady Liberty. Traag schoof ze voorbij terwijl het schip doorvoer naar New York. We keken niet achterom. New York kwam steeds dichter. Hemelhoge gebouwen verdrongen elkaar aan de kustlijn. Nog hoger dan in Antwerpen. Ik staarde en staarde maar. De gebouwen werden hoger. Nog hoger. Het was overrompelend. Ze bleven groeien. Dit kon niet anders dan Amerika zijn, land van rijkdom en belofte. Zou de hemel er ook zo uitzien? Zulke mooie huizen en gebouwen. Zo groot. Ze reikten tot in de hemel.
Ik wist niet waar ik eerst moest kijken toen het schip aanmeerde. Naar de bedrijvigheid op de grond, de tientallen mensen die het schip vastlegden, mensen die anderen begroetten, mensen die handkarren voortduwden, kinderen en ouders die naar het schip staarden, oude vrouwen met grote manden, jongens die kranten verkochten maar met hun arm in de lucht naar het schip bleven kijken, de hoge gebouwen zo dichtbij of het kluwen van auto’s en paardenkarren aan de andere kant van de kade. De meeste passagiers wilden niet meer kijken, ze trokken zich los van de reling en baanden zich een weg naar binnen. Ze wilden hun bagage, ze wilden als eerste van de boot. Alexander en ik bleven staan. Nu het rustiger werd op het dek, konden we de geluiden van New York beter horen. Krijsende meeuwen en schreeuwende mannen. Maar ook het toeteren van auto’s.
De passagiers van de eerste en tweede klasse mochten al van boord. Ze werden geholpen met hun bagage. De vrouwen droegen prachtige kleren en grote hoeden. Matrozen hielpen hen van het schip. Er waren dragers die hun bagage achter hen aan sleepten. Zo veel. Ik kon niet geloven dat dat allemaal in het schip had gezeten. De mannen en vrouwen werden in koetsen en auto’s geholpen en verdwenen in de stad. Zouden wij straks ook met een auto kunnen rijden? Een echte auto … die vanzelf reed?
‘Laten we ook gaan.’ Alexander wachtte niet op mijn antwoord.
Het was onbeschrijflijk druk beneden. Iedereen had zich met al zijn bagage in de gangen verzameld. Het was er stikheet. Ik snakte naar adem en wilde weer het dek op gaan, maar we moesten aanschuiven om van het schip te gaan. Ik zou de gebouwen van Amerika nog vaak genoeg zien. Ik zou er in gaan wonen … Er schoot een tinteling door me heen. Ik zou er gaan wonen! Vader was uit bed gekomen en zat op zijn koffer te wachten. Alexander had mijn zak al ingeladen. We waren klaar om van boord te gaan. Maar niemand ging van boord. De deuren bleven dicht, de matrozen en de mannen in uniform die een tijdje geleden aan boord waren gekomen, bewaakten de deuren en lieten niemand door.
‘Waarom laten ze er ons niet uit?’ riep een man.
‘Laat ons eruit!’ Ook andere mensen protesteerden. De mannen in uniform zagen eruit als agenten. Ze probeerden iedereen te kalmeren. Ze riepen dingen die ik niet verstond en maakten gebaren met hun armen. Het protest hielp niet en dat leken de meesten in te zien. Iedereen wachtte gelaten in de gangen, zittend op de bagage.
Ik ging tegen de muur zitten met mijn bagagezak tussen mijn benen geklemd. Het was verstikkend warm hier beneden. De deuren naar het dek waren nu ook gesloten. Moesten we wachten tot de passagiers van de eerste en tweede klasse allemaal van boord waren? Waarom mochten we de stad niet in? Ik wist het niet. Maar ik wilde hier weg. De hitte en het lawaai maakten mijn hoofd zwaar. Vader zat naar adem te happen.